Het Siberië van Amsterdam
Ooit was Amsterdam-Noord een drassig schiereiland dat voortdurend onder water liep. Het enige hooggelegen stukje land was Volewijck. Het stadsbestuur had er het Galgenveld gevestigd. Misdadigers werden daar boven de galgenput gehangen, de gewurgden hingen aan een paal en de geradbraakten waren op een rad geplaatst en gevierendeeld. De tentoongestelde lijken waren overgeleverd aan weer, wind en hongerige vogels. De rottende lichamen moesten de mensen afschrikken.
Deze galgenheuvel was goed zichtbaar vanuit de stad en ook vanaf de schepen die Amsterdam binnenvoeren. Zo wist iedereen dat je in deze stad geen grappen moest uithalen. De overtocht naar deze plek werd voor de bevolking een leuk uitje; op zondagen liet men zich er graag naartoe roeien om naar de gehangenen te kijken. Hele gezinnen, met kinderen en al. Want die moesten tenslotte niet ‘voor galg en rad’ opgroeien.
Met de komst van de Fransen in 1795 werd het galgenveld opgedoekt. Zij vonden het onmenselijk. Maar zélf kwamen ze aanzetten met de guillotine! De bootjes waarmee men tegen betaling naar Noord ging waren in feite de voorlopers van de veerpont. In 1860 ging er voor het eerst een particulier stoomveer naar de overkant. En in 1897 kwam de exploitatie in handen van de Gemeente Amsterdam.
Noord werd een stadsdeel met een bijzondere opbouw. Tussen de industrie en de scheepswerven ontstonden de tuindorpen: Floradorp, Van der Pekbuurt, Disteldorp, Vogelenbuurt. Waardering voor dit stadsdeel was lange tijd ver te zoeken. Dat kwam vooral door Asterdorp, een communie, bestemd voor asocialen die het zelfs in de Jordaan te bont maakten. Een soort ‘woonschool’ waar men werd opgeleid tot ‘nette burgers’.
In de volksmond heette het vaak ‘Noord-gestoord’ en ‘Het Siberië van Amsterdam’. Als je een ‘overkanter’ was, werd je vaak met de nek aangekeken en kon je nauwelijks aan werk komen. Tegenwoordig zijn de rollen compleet omgedraaid. Asterdorp bestaat niet meer en het wonen in Noord is nu populairder dan ooit.